-
1 lubrification
lubrification [luubriefiekaasjõ]〈v.〉f(het) smeren, oliën -
2 lubrifier
-
3 bâton
bâton [baatõ]〈m.〉♦voorbeelden:bâton du chef d'orchestre • dirigeerstokjebâton de craie • krijtjebâton de réglisse • pijp dropbâton de rouge (à lèvres) • lippenstift〈 figuurlijk〉 être le bâton de vieillesse de qn. • iemands steun en toeverlaat zijn in zijn ouderdombâton blanc d'agent de police • verkeersstok〈 figuurlijk〉 parler à bâtons rompus (de qc.) • van de hak op de tak springen (bij het vertellen van iets)m1) stok, sta(a)f2) sport [van stoel] -
4 beurrer
-
5 bout
bout [boe]〈m.〉3 stukje ⇒ eindje, deeltje♦voorbeelden:1 manger du bout des dents • met lange tanden eten, kieskauwenrire du bout des dents, des lèvres • flauwtjes lachensavoir, connaître qc. sur le bout du doigt • iets op z'n duimpje kennenavoir de l'esprit jusqu'au bout des doigts, des ongles • heel geestig zijnbout filtre • filtermondstukavoir un mot sur le bout de la langue • een woord voor op de tong hebben liggenparler du bout des lèvres • prevelenle bout du nez • het topje van de neusse laver le bout du nez • een kattenwasje doenne pas voir plus loin que le bout de son nez • niet verder kijken dan zijn neus lang ismener qn. par le bout du nez • iemand naar zijn pijpen laten dansenle bout de l'oreille • het tipje van het oormontrer le bout de l'oreille • zich verradenle bout du sein • de tepeltenir le bon bout • op de goede weg zijnjoindre les deux bouts • de eindjes aan elkaar knopenbout à bout • tegen elkaar aanmettre bout à bout • aaneenvoegenpousser qn. à bout • iemand razend, radeloos makenà tout bout de champ • om de haverklaptirer à bout portant • van heel dichtbij schietend' un bout à l'autre • van het begin tot het eindede bout en bout • van het begin tot het eindeon ne sait par quel bout le prendre • je weet niet hoe je met hem om moet gaanêtre à bout de nerfs • op zijn van de zenuwenêtre à bout • ten einde raad zijnmener à bout • tot een goed einde brengenma patience est à bout • mijn geduld is opvenir à bout de qc. • iets klaarspelen, bolwerkenvenir à bout d'un travail • een karwei klarenvenir à bout de qn. • iemands weerstand brekenau bout de • aan het einde van, na afloop van, na〈 figuurlijk〉 au bout du compte • per slot van rekening, tenslottejusqu'au bout des ongles • door en door, op-en-topaller jusqu'au bout • tot het uiterste (door)gaan, doorzetten〈 film〉 bout d'essai • screentest, proefopnameun bout d'homme • een klein mannetjeun bout de lettre • een kort briefjeun bon bout de temps • een flinke tijdfaire un bout de toilette • een kattenwasje doendu bout des doigts • héél voorzichtigm1) einde2) uiteinde, top, punt3) afloop, verloop4) stukje, eindje -
6 défiler
défiler [deefielee]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉→ chapelet1 er stilletjes vandoor gaan ⇒ ertussenuit knijpen, 'm smeren1. v1) afrijgen2) uitrafelen3) defileren, voorbijmarcheren2. se défilerv2) zich drukken -
7 détaler
-
8 étaler
étaler [eetaalee]2 (uit)spreiden ⇒ uitleggen, verdelen♦voorbeelden:étaler ses cartes • de kaarten open leggenétaler de la peinture • verf uitstrijken♦voorbeelden:1. v1) uitstallen, etaleren2) uitspreiden, verdelen5) uitsmeren2. s'étalerv -
9 évaporer
-
10 filer
filer [fielee]1 langzaam weglopen ⇒ wegvloeien, uitlopen 〈 kaas〉 ⇒ te hoog opschieten 〈 struiken〉 ⇒ walmen 〈 kaars〉♦voorbeelden:l'argent lui file entre les mains • hij heeft een gat in z'n handII 〈 overgankelijk werkwoord〉4 schaduwen ⇒ heimelijk volgen, de gangen nagaan van♦voorbeelden:v2) walmen [kaars]3) snel gaan4) ladderen [kous]5) spinnen6) afrollen7) schaduwen8) geven -
11 graisser
graisser [gressee]〈 werkwoord〉1 invetten ⇒ met vet insmeren, (door)smeren2 met vet bevuilen ⇒ vetvlekken maken op, in♦voorbeelden:→ pattev1) invetten -
12 mettre
mettre [metr]1 plaatsen ⇒ leggen, zetten, stellen5 teweegbrengen ⇒ veroorzaken, stichten 〈zie voor uitdrukkingen die hier niet vermeld zijn de betreffende zelfstandige naamwoorden〉♦voorbeelden:mettre longtemps à cuire • lang moeten kokenles mettre • 'm smeren, ervandoor gaanqu'est-ce qu'il lui met! • die geeft hem van katoen!mettre qn. dedans • iemand erin laten lopenmettre de la bonne volonté à faire qc. • zijn goede wil bij iets tonen〈 informeel〉 mettez, mettons que 〈+ aanvoegende wijs〉 • laten we (nu eens) aannemen dat, stel dat, aangenomen dat→ vue1 zich plaatsen, zetten ⇒ gaan staan, liggen, zitten2 〈+ à〉beginnen (met, te)3 aantrekken ⇒ aandoen, opzetten 〈zie voor uitdrukkingen die hier niet vermeld zijn de betreffende zelfstandige naamwoorden〉♦voorbeelden:se mettre debout • opstaan, overeind komense mettre dans une situation délicate • zich in een lastig parket brengense mettre en avant • zich op de voorgrond plaatsens'y mettre • aan de gang, slag gaanle tout c'est de s'y mettre • alleen het begin is moeilijkne plus savoir où se mettre • in een moeilijk parket zittense mettre après qn. • iemand plagen, voor de gek houdense mettre au beau • mooi (weer) wordense mettre avec qn. • met iemand gaan samenwonense mettre en quatre pour qn. • zich voor iemand uit de naad lopenqu'est-ce qu'on s'est mis! • wat hebben we geschranst!v1) plaatsen, zetten, leggen2) aantrekken [kleding]4) aanzetten [verwarming, radio]5) veroorzaken -
13 sauver
sauver [soovee]1 redden ⇒ behouden, ontrukken (aan)♦voorbeelden:sauver la face • z'n gezicht niet verliezensauver un malade • een zieke er weer bovenop halensauver qn. de la misère • iemand uit de ellende halen→ meuble♦voorbeelden:se sauver de prison • uit de gevangenis ontsnappen¶ sauve qui peut! • berg je maar!v1) redden2) verlossen3) saven [computer] -
14 caleter
-
15 caner
-
16 canner
canner [kaanee]1 de pijp uitgaan ⇒ het hoekje omgaan, onder de groene zoden gaanII 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
17 carapater
carapater (se) [kaaraapaatee]1 zijn snor drukken ⇒ ervandoor gaan, 'm smeren -
18 caresser, chatouiller les côtes à qn.
caresser, chatouiller les côtes à qn.iemand de ribben smeren, afrossenDictionnaire français-néerlandais > caresser, chatouiller les côtes à qn.
-
19 débiner
-
20 décamper
décamper [deekãpee]〈 werkwoord〉1 zich uit de voeten maken ⇒ er (plotseling) van tussen gaan, 'm smeren, de plaat poetsen♦voorbeelden:1 décampe! • maak dat je wegkomt!
- 1
- 2
См. также в других словарях:
sméren — rna o prid. (ẹ̑) nanašajoč se na smer: smerni znaki ob cestah; na križišču so postavili smerne puščice ♦ aer. smerno krmilo krmilo, s katerim se spreminja smer leta; avt. smerni kazalec luč na motornem vozilu za nakazovanje smeri vožnje; mat.… … Slovar slovenskega knjižnega jezika
schmieren — schmieren1 Vsw salben std. (8. Jh.), mhd. smir(we)n, smern, ahd. smirwen, mndd. smeren, mndl. smeren Stammwort. Aus g. * smerw ija Vsw. schmieren , auch in anord. smyrja, smyrva, ae. smirwan. Denominativ zu Schmer, also mit Fett o.ä. versehen .… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
Smear — (sm[=e]r), v. t. [imp. & p. p. {Smeared} (sm[=e]rd); p. pr. & vb. n. {Smearing}.] [OE. smeren, smerien, AS. smierwan, smyrwan, fr. smeoru fat, grease; akin to D. smeren, OHG. smirwen, G. schmieren, Icel. smyrja to anoint. See {Smear}, n.] 1. To… … The Collaborative International Dictionary of English
Smeared — Smear Smear (sm[=e]r), v. t. [imp. & p. p. {Smeared} (sm[=e]rd); p. pr. & vb. n. {Smearing}.] [OE. smeren, smerien, AS. smierwan, smyrwan, fr. smeoru fat, grease; akin to D. smeren, OHG. smirwen, G. schmieren, Icel. smyrja to anoint. See {Smear} … The Collaborative International Dictionary of English
Smearing — Smear Smear (sm[=e]r), v. t. [imp. & p. p. {Smeared} (sm[=e]rd); p. pr. & vb. n. {Smearing}.] [OE. smeren, smerien, AS. smierwan, smyrwan, fr. smeoru fat, grease; akin to D. smeren, OHG. smirwen, G. schmieren, Icel. smyrja to anoint. See {Smear} … The Collaborative International Dictionary of English
smear — smearer, n. /smear/, v.t. 1. to spread or daub (an oily, greasy, viscous, or wet substance) on or over something: to smear butter on bread. 2. to spread or daub an oily, greasy, viscous, or wet substance on: to smear bread with butter. 3. to… … Universalium
Schuh — 1. Â nâe Schage schpîrd em de Êlsternûgen. (Siebenbürg. sächs.) – Schuster, 815b. Wer enge Schuhe trägt, fühlt die Hühneraugen. 2. Âbezuolt Schage kerzele gärn. (Siebenbürg. sächs.) – Schuster, 867. 3. Allerley Schuhe kan man nicht an einen Fuss… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
шмаровать — рую мазать (Даль), укр. шмарувати, блр. шмароваць. Заимств. из польск. smarowac – то же от ср. в. н. smir(w)en мазать , ср. н. нем. smeren. Герм. слова означают мазать и колотить ; см. Клюге Гётце 531; Брюкнер 502, а также см. выше: шмарить … Этимологический словарь русского языка Макса Фасмера
Schmieren — Schmieren, verb. reg. act. 1. Eigentlich, einen halb festen und halb flüssigen, oder dicklich flüssigen Körper auf einen festern ausdehnen. Jesus schmierete den Koth auf des Blinden Auge, Joh. 9, 6. f. Einem Kinde den Brey in den Mund schmieren.… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
Butterbrot — Etwas für ein Butterbrot hingeben: billig, für einen lächerlich geringen Preis, weit unter seinem Wert; ähnlich wie: ›Für einen Pappenstiel‹, ›Um ein Linsengericht‹, ›Für einen Apfel und ein Ei‹. Ebenso: Sich ein Butterbrot verdienen: nur eine… … Das Wörterbuch der Idiome
schmieren — Es geht wie geschmiert: es geht vortrefflich, ohne Stockungen. Obersächsisch sagt man: ›jemand liest wie geschmiert‹, also mühelos, ohne Anstoß und ohne steckenzubleiben. Die Redensart leitet sich vom Schmieren des Wagenrades ab.{{ppd}}… … Das Wörterbuch der Idiome